A.
B.
C.
D.
E.
F.
G.
H.
I.
J.
K.
L.
M.
N.
O.
P.
Q.
R.
S.
S'.
T.
U.
V.
W.
X.
Y.
Z.
weerindelft
Met dank aan Meteo Julianadorp, waar een groot gedeelte van de tekst vandaan komt

Schaapscheederskou:

Periode omstreeks 5 t/m 20 juni. Zomerweer in juni houdt zelden de hele maand stand. Meestal draait de wind na de eerste zomerse of zelfs tropische dagen van zuid naar noordwest of noord. Daarmee stroomt aanzienlijk koudere lucht uit het Noordzeegebied Europa binnen. Boven de nog relatief koude Noordzee ligt dan vaak een grijs wolkendek of een mistgebied dat met de noorwestelijke stroming onze kant op komt. De felle juni-zon maakt dan plaats voor een grijs wolkendek en zeker in de wind is het ronduit koud. Zo'n weersomslag van warm en zonnig naar koel en somber is in juni niet ongewoon. Schaapscheerders maakten vroeger van deze grijze koele periode gebruik om de schapen te scheren, vandaar de benaming Schaapscheerderskou. Meestal houdt dat koele en sombere weer wel enkele dagen aan, zodat de kale huid van de schapen niet blootgesteld wordt aan de felle zon.

Schijnbare wind:

Een zeilboot gaat vooruit door de wind. Zonder wind geen snelheid. Nu heeft echter het vooruitgaan van de boot ook weer een direct effect opp diezelfde wind. Je creëert namelijk vanaf het moment dat je vooruitgaat een beetje tegenwind. Hoe harder de zeilboot gaat, des te sterker deze tegenwind is. Dit effect is nog groter bij fietsen: hardrijders hebben bijna altijd wind tegen! Gewoon wat minder hard fietsen is dan het devies. Bij een zeilboot heeft de windverandering echter nog een effect. De richting waarin een zeilboot vaart is belangrijk voor een juiste zeilvoering. Komt de wind bijvoorbeeld in het begin (vóór je snelheid had) van loodrecht opzij (je vaart dan halve wind), met toenemende snelheid krijg je die wind vanzelf tegen. De wind die zo ervaren wordt is de schijnbare wind. Hij komt dus hier iets meer van voren dan de 'echte' wind.

 

Seizoen:

Een periode van ongeveer 3 maanden. Als seizoenen kennen we de lente, zomer, herfst en winter. Astronomisch gezien begint de lente wanneer de dagen langer worden en dag en nacht exact even lang duren. Dit is omstreeks 20 maart. De zomer start wanneer de dag het langst duurt: op het noordelijk halfrond omstreeks 22 juni. De astronomisch herfst doet zijn intrede bij het korte van de dagen wanneer opnieuw dag en nacht exact even lang zijn (omstreeks 23 september). Als laatste seizoen begint de winter wanneer de dag het kortst is (rond 22 december). De meteorologische seizoenen zijn enigszins iets anders: er wordt steeds gerekend met volle maanden en de eerste maand van het seizoen is de maand waarin het astronomische seizoen start, bijvoorbeeld de eerste maand van de weerkundige lente is maart (astronomische lente start meestal op 20 maart). De seizoensverschillen vinden hun oorzaak in de schuine stand van de as waar de aarde om draait. Hierdoor staat de zon op het Noordelijk Halfrond in de winter lager boven de horizon dan in de zomer. De zon beschrijft 's winters een kortere baan boven de horizon dan 's zomers en is vooral daardoor maar weinig uren zichtbaar.

 

Shelf cloud:

Een lage, horizontale wig-vormige wolk, vaak geassocieerd met een onweer gust front (of met een koud front, zelfs in afwezigheid van een nabij onweer). In tegensteling tot de rolwolk is de shelf cloud verbonden aan de basis van de bovenliggende wolk (vaak een "onweerswolk"). Vaak zijn snel opstijgende wolk-bewegingen te zien aan de voorste zijde van de shelf cloud, terwijl de onderkant vaak een turbulente kokende massa is.

 

Sirocco:

Sirocco is het Arabische woord voor oostelijk, maar toch is het een warme zuiden- of zuidoostenwind aan de voorzijde van depressies die zich van west naar oost over de Middellandse Zee verplaatsen. Aangezien deze wind zijn oorsprong vindt boven de Sahara bestaat hij uit zeer droge en warme lucht wanneer hij de noordkust van Afrika bereikt, des te meer omdat hij naar de kust toe een dalende beweging heeft ondergaan. Bij het overtrekken van het Middellandse Zeebekken wordt een aanzienlijke hoeveelheid waterdamp onder deze droge lucht gemengd, zodat de Sirocco nu als een warme en vochtige wind Malta, Sicilië en Italië aandoet. Nochtans wordt in sommige gebieden rond de Middellandse Zee het begrip "Sirocco" gebruikt om elke warme zuidenwind aan te duiden. De lucht die de Sirocco aanvoert, is verontreinigd met zand en stof dat in de landen ronde de Middellandse Zee met regen naar beneden komt. In Griekenland wordt de 'rode regen' brengende wind de Gharbi genoemd.

 

Slootmist:

Mist, ontstaan doordat koude lucht, door uitstraling boven landerijen gevormd, in lager gelegen sloten vloeit en zich mengt met de daar aanwezige reeds me watedamp verzadigde lucht (zie ook 'zeerook').

 

Smog:

Een samentrekking van de Engelse termen "smoke" (rook) en "fog" (mist). Het is een mist die vervuild is met allerhande gassen zoals o.m. de uitlaat van schoorstenen van huizen en fabrieken.

 

 

Sneeuw:

Neerslag van samengeklitte ijskristallen bij temperaturen rond of onder het vriespunt, in de vorm van zeskantige ijssterren. De ijskristallen voegen zich samen en vormen sneeuwvlokken. Vooral bij temperaturen rond het vriespunt kunnen we grote, goed ontwikkelde sneeuwvlokken te zien krijgen.

 

Sneeuwdag:

Een sneeuwdag is een dag waarop minstens één sneeuwvlok is waargenomen. Korrelsneeuw en motsneeuw vallen hier ook onder.

 

Sneeuwdekdag:

Een dag heeft een sneeuwdek als om 07.00 uur en / of om 19.00 uur tenminste de helft van de grond met een laagje van tenminste 1 centimeter sneeuw is bedekt.

 

 


Snow-eater:
In Canada kan een warme wind de sneeuw ineens doen smelten. Deze Chinook uit de bergen heet ook wel 'snow eater'.

Spissatus:
Dicht, in elkaar vervlochten.

Springvloed:
Bijzonder hoge vloed door samenwerking van de

 

Sneeuw:

Neerslag van samengeklitte ijskristallen bij temperaturen rond of onder het vriespunt, in de vorm van zeskantige ijssterren. De ijskristallen voegen zich samen en vormen sneeuwvlokken. Vooral bij temperaturen rond het vriespunt kunnen we grote, goed ontwikkelde sneeuwvlokken te zien krijgen.

 

Sneeuwdag:

Een sneeuwdag is een dag waarop minstens één sneeuwvlok is waargenomen. Korrelsneeuw en motsneeuw vallen hier ook onder.

 

Sneeuwdekdag:

Een dag heeft een sneeuwdek als om 07.00 uur en / of om 19.00 uur tenminste de helft van de grond met een laagje van tenminste 1 centimeter sneeuw is bedekt.

 

Snow-eater:

In Canada kan een warme wind de sneeuw ineens doen smelten. Deze Chinook uit de bergen heet ook wel 'snow eater'.

 

Spissatus:

Dicht, in elkaar vervlochten.

 

Springvloed:

Bijzonder hoge vloed door samenwerking van de aantrekkingskracht van zon en maan (daags na nieuwe en volle maan).

 

Stabiele lucht:

Lucht met weinig of geen tendens om op te stijgen of te dalen. Het komt meest voor bij mooi en droog weer. De 'toestandskromme' is zodanig dat, als een luchtdeeltje verplaats wordt (naar boven of naar beneden), het op zijn oorspronkelijke plaats terugkeert.

 

Stadsklimaat:

Het weer in de (grootte) stad verschilt aanzienlijk van het weer in het omringende gebeid met minder bebouwing (platteland). Asfalt, steen en cement warmen snel op maar koelen langzaam af. Vooral 's avonds en 's nachts, maar in de winters ook overdag, ligt de temperatuur aanzienlijk hoger; in een wereldstad kan dit oplopen tot zo'n 5 graden. Dit wordt ook veroorzaakt door opwarming a.g.v. verwarming van huizen, uitlaatgassen ed. Deze extra warmte kan ook leiden tot fikse onweersbuien in de zomer. Uiteraard waait het in de stad minder en ligt de luchtvochtigheid lager.

 

Stadsmist:

Mist die meer uitgesproken is in de omgeving van steden en industriegebieden doordat zich daar meer luchtvervuiling is en er dus meer condensatiekernen zijn waarop de waterdamp zich kan neerzetten.

 

Stapelwolk:

Is een wolk met een uitgesproken vertikale ontwikkeling (convectieve bewolking). Ze behoren tot het geslacht cumulus.

 

Stationair front:

De scheidingslijn of overgangszone tussen twee luchtmassa's met verschillende eigenschappen waarbij geen van de twee luchtmassa's zich opdringt. De scheiding blijft ter plaatse.

 

St. Elmusvuur:

In de atmosfeer kunnen zich grote ladingsveschillen opbouwen voordat het tot een ontlading komt. Het kan dan gebeuren dat voorwerpen bij de grond zo sterk geladen worden, dat er (positief) geladen vonken uit weglekken. Dit kan bij uitstekende voorwerpen gebeuren zoals, antennes en scheepsmasten. Het verschijnsel heeft een groenige of blauwachtige kleur. Dit is St. Elmusvuur. Wanneer er ook nog een een ontlading in de buurt is, kan de bliksem ieder moment inslaan.

 

Stikstof:

Is het belangrijkste gas (qua hoeveelheid) waaruit onze atmosfeer bestaat. Ongeveer 78% van de aardatmosfeer bestaat uit stikstof.

 

Stofhoos:

Op warme zonnige zomerdagen met weinig wind kunnen boven sterk verhitte oppervlakken wervelwindjes ontstaan. Ze komen vooral voor boven zandgrond, maar soms ook boven stenen van een plein of boven hooi. Meestal is er dan een draaiende zuil van stof of and te zien en daarom worden deze wervelwindjes stof- of zandhozen genoemd.

 

Storm:

Zuiver weerkundig gesproken: een gemiddelde windsnelheid van ten minste 75 km/uur. Dit komt overeen met windkracht 9 op de schaal van Beaufort. Het KNMI classificeert stormen op basis van het hoogste uurgemiddelde van de windsnelheid op een weerstation boven land. Vrijwel altijd is dat een plaats aan de kust.