De ontwikkeling van de weerkunde stond in de Middeleeuwen vrijwel stil als gevolg
van de bijna religieuze verering van Aristoteles en de ontwikkeling van astrometeorologie.
De laatste 'wetenschap' begon in de Arabische landen waar voorspellingen over het
weer in de komende seizoenen gebaseerd waren op de posities van sterren en planeten.
Deze voorspellingen werden opgenomen in de almanak: een Arabisch woord dat aanvankelijk
'plaats waar kamelen knielen' betekende, maar later de betekenis van 'weer' kreeg.
De astrometeorologie leidde ook tot ondergangsvoorspellingen, zoals in de 'Toledo-
De Renaissance
In de Renaissance werden talrijke uitvindingen gedaan die bijdroegen tot de ontwikkeling van de meteorologie of weerkunde. Europese ontdekkingsreizigers brachten een enorme hoeveelheid informatie mee naar huis. De theorie van Copernicus over de aswenteling en baanbeweging van de aarde legde de basis voor een verklaring van de schijnbare beweging van de zon aan de hemel en de opeenvolging van de seizoenen.
De dagboeken van Leonardo da Vinci (1452-
Evangelista Torricelli (1608-
De Franse geleerde en filosoof Blaise Pascal (1623-
De Accademia del Cimento:
De Accademia del Cimento, of de Academie voor Experimenten, werd in 1657 in Florence opgericht door groothertog Ferdinand II van Toscane en zijn broer Leopoldo. Onder invloed van deze academie werden een aantal verbeterde instrumenten ontwikkeld, zoals de condensatiehygrometer (foto links) en de Florentijnse thermometer (foto rechts). In 1654 richtte Ferdinand II ook het eerste meetnet voor weerkundige waarnemingen op.
Waarnemingsstations over heel Europa werden uitgerust met gestandardiseerde weerkundige instrumenten voor het meten van onder andere luchtdruk, windrichting, temperatuur, vochtigheid. Deze metingen werden naar de academie gezonden, om daar met elkaar te worden vergeleken. Het meetnet hield op te bestaan nadat de academie in 1667 werd gesloten.
Ferdinand II, hieronder links aan de tafel gezeten, leidt een experiment aan de Accademia del Cimento.